Verbuiging van zelfstandige naamwoorden in verschillende naamvallen
2. Knjiga pripada *deklici*. (Hint: datief, vrouwelijk enkelvoud)
3. Pes je tekel za *mačko*. (Hint: instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud)
4. Pogledal sem hišo *mojega* prijatelja. (Hint: genitief, mannelijk enkelvoud)
5. Otroci so se igrali z *žogo*. (Hint: instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud)
6. Daj to pismo *bratu*. (Hint: datief, mannelijk enkelvoud)
7. Videl sem *mesto* z višine. (Hint: accusatief, onzijdig enkelvoud)
8. Glasba prihaja iz sobe *soseda*. (Hint: genitief, mannelijk enkelvoud)
9. Sedel je na stolu *starega* moškega. (Hint: genitief, mannelijk enkelvoud)
10. Otroci so šli v park z *učiteljico*. (Hint: instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud)
Verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden in geslacht en naamval
2. Govorim s *pametno* žensko. (Hint: instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud)
3. To je *lep* vrt. (Hint: nominatief, mannelijk enkelvoud)
4. Dala sem knjigo *mladi* deklici. (Hint: datief, vrouwelijk enkelvoud)
5. Pogledal sem *modro* nebo. (Hint: accusatief, onzijdig enkelvoud)
6. Slišal sem *glasen* glas. (Hint: nominatief, mannelijk enkelvoud)
7. Hodim z *zvesto* prijateljico. (Hint: instrumentalis, vrouwelijk enkelvoud)
8. Videl sem *staro* hišo. (Hint: accusatief, vrouwelijk enkelvoud)
9. Pojem z *mladim* fantom. (Hint: instrumentalis, mannelijk enkelvoud)
10. To je *dobro* vprašanje. (Hint: nominatief, onzijdig enkelvoud)