Oefening 1: Tweede voorwaardelijke zinnen met werkwoorden
2. Als zij Tamil *spraken*, zouden ze makkelijker communiceren. (gebruik de verleden tijd van ‘spreken’)
3. Als ik meer tijd *had*, zou ik vaker studeren. (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’)
4. Als jij goed *leerde*, zou je beter presteren. (gebruik de verleden tijd van ‘leren’)
5. Als wij naar het feest *gingen*, zouden we veel plezier hebben. (gebruik de verleden tijd van ‘gaan’)
6. Als hij sneller *liep*, zou hij de wedstrijd winnen. (gebruik de verleden tijd van ‘lopen’)
7. Als zij vriendelijk *waren*, zouden ze meer vrienden maken. (gebruik de verleden tijd van ‘zijn’)
8. Als ik rijk *was*, zou ik een nieuwe auto kopen. (gebruik de verleden tijd van ‘zijn’)
9. Als jij harder *werkte*, zou je promotie krijgen. (gebruik de verleden tijd van ‘werken’)
10. Als zij het boek *las*, zou ze het verhaal begrijpen. (gebruik de verleden tijd van ‘lezen’)
Oefening 2: Tweede voorwaardelijke zinnen met modale werkwoorden
2. Als ik rijk *was*, zou ik een wereldreis kunnen maken. (gebruik de verleden tijd van ‘zijn’)
3. Als zij beter Tamil *spraken*, zouden ze makkelijker kunnen werken. (gebruik de verleden tijd van ‘spreken’)
4. Als wij harder *studieerden*, zouden we het examen kunnen halen. (gebruik de verleden tijd van ‘studeren’)
5. Als jij sneller *liep*, zou je de bus kunnen halen. (gebruik de verleden tijd van ‘lopen’)
6. Als hij vriendelijk *was*, zou hij meer mensen kunnen helpen. (gebruik de verleden tijd van ‘zijn’)
7. Als ik meer geld *had*, zou ik dat huis kunnen kopen. (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’)
8. Als zij beter *dansen*, zouden ze aan wedstrijden kunnen meedoen. (gebruik de verleden tijd van ‘dansen’)
9. Als jij niet zo moe *was*, zou je langer kunnen studeren. (gebruik de verleden tijd van ‘zijn’)
10. Als wij meer tijd *hadden*, zouden we een nieuwe taal kunnen leren. (gebruik de verleden tijd van ‘hebben’)