Top 50 Finse werkwoordoefeningen voor Finse grammatica – Oefening 1: Tegenwoordige tijd
2. Sinä *juot* vettä (gebruik het werkwoord ‘juoda’ in de tegenwoordige tijd).
3. Hän *lukee* kirjaa (werkwoord ‘lukea’, tegenwoordige tijd).
4. Me *menemme* kouluun (gebruik het werkwoord ‘mennä’ in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud).
5. Te *kirjoitatte* kirjeen (werkwoord ‘kirjoittaa’ in de tegenwoordige tijd, tweede persoon meervoud).
6. He *puhuvat* suomea (werkwoord ‘puhua’ in de tegenwoordige tijd, derde persoon meervoud).
7. Minä *olen* kotona (werkwoord ‘olla’ in de tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud).
8. Sinä *teet* läksyt (werkwoord ’tehdä’ in de tegenwoordige tijd).
9. Hän *asuu* Helsingissä (werkwoord ‘asua’ in de tegenwoordige tijd).
10. Me *kuuntelemme* musiikkia (werkwoord ‘kuunnella’ in de tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud).
Top 50 Finse werkwoordoefeningen voor Finse grammatica – Oefening 2: Verleden tijd
2. Sinä *joit* kahvia aamulla (verleden tijd van ‘juoda’).
3. Hän *luki* kirjaa viime viikolla (verleden tijd van ‘lukea’).
4. Me *menimme* kauppaan eilen (verleden tijd van ‘mennä’, eerste persoon meervoud).
5. Te *kirjoititte* sähköpostin eilen (verleden tijd van ‘kirjoittaa’, tweede persoon meervoud).
6. He *puhuivat* englantia viime vuonna (verleden tijd van ‘puhua’, derde persoon meervoud).
7. Minä *olin* kotona eilen (verleden tijd van ‘olla’, eerste persoon enkelvoud).
8. Sinä *teit* kotitehtävät eilen (verleden tijd van ’tehdä’).
9. Hän *asui* Turussa viime vuonna (verleden tijd van ‘asua’).
10. Me *kuuntelimme* musiikkia viime illalla (verleden tijd van ‘kuunnella’, eerste persoon meervoud).