Toekomstige tijd met „byť” en infinitief
2. Ty *budeš* písať list zajtra. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor jij in de toekomst)
3. On *bude* pracovať v kancelárii. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor hij in de toekomst)
4. My *budeme* cestovať do Prahy. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor wij in de toekomst)
5. Vy *budete* jesť večeru o siedmej. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor jullie in de toekomst)
6. Oni *budú* študovať na univerzite. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor zij meervoud in de toekomst)
7. Ja *budem* robiť domáce úlohy. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor ik in de toekomst)
8. Ty *budeš* hrať na gitare. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor jij in de toekomst)
9. On *bude* variť večeru. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor hij in de toekomst)
10. My *budeme* učiť sa slovenčinu. (Gebruik de juiste vorm van „byť” voor wij in de toekomst)
Toekomstige tijd met onvoltooide en voltooide werkwoorden
2. Ty *budeš* napísať správu (voltooid aspect in de toekomst).
3. On *bude* čítať knihu (onvoltooid aspect in de toekomst).
4. My *budeme* prečítať noviny (voltooid aspect in de toekomst).
5. Vy *budete* pracovať zajtra (onvoltooid aspect in de toekomst).
6. Oni *budú* dokončiť projekt (voltooid aspect in de toekomst).
7. Ja *budem* učiť sa slovenčinu (onvoltooid aspect in de toekomst).
8. Ty *budeš* naučiť sa nové slová (voltooid aspect in de toekomst).
9. On *bude* variť večeru (onvoltooid aspect in de toekomst).
10. My *budeme* uvariť obed (voltooid aspect in de toekomst).