Oefening 1: Toekomende tijd met ‘vil’
2. Han *vil* købe en ny cykel næste uge. (Hint: ‘Vil’ drukt een intentie uit in de toekomst.)
3. Vi *vil* rejse til Danmark i sommerferien. (Hint: ‘Vil’ + infinitief geeft toekomst aan.)
4. De *vil* se en film i aften. (Hint: Gebruik ‘vil’ voor toekomstige plannen.)
5. Jeg *vil* lære dansk i næste semester. (Hint: ‘Vil’ wordt gevolgd door de infinitief van het werkwoord.)
6. Hun *vil* arbejde hårdt på projektet. (Hint: Toekomende tijd met ‘vil’ drukt een voornemen uit.)
7. Vi *vil* spise middag klokken syv. (Hint: Gebruik ‘vil’ om toekomstige acties te beschrijven.)
8. De *vil* flytte til en ny lejlighed snart. (Hint: ‘Vil’ + werkwoord zonder vervoeging.)
9. Jeg *vil* ringe til dig senere i dag. (Hint: Toekomende tijd met ‘vil’ voor geplande acties.)
10. Han *vil* starte et nyt job næste måned. (Hint: ‘Vil’ geeft een toekomstige gebeurtenis aan.)
Oefening 2: Toekomende tijd met ‘skal’
2. Hun *skal* lave sine lektier efter skole. (Hint: ‘Skal’ drukt noodzaak of afspraak uit in de toekomst.)
3. Vi *skal* mødes klokken otte. (Hint: Gebruik ‘skal’ voor vaste plannen.)
4. De *skal* tage toget til København. (Hint: ‘Skal’ + infinitief drukt toekomstige verplichting uit.)
5. Jeg *skal* købe ind senere i dag. (Hint: ‘Skal’ wordt gebruikt voor geplande acties.)
6. Han *skal* hjælpe sin ven i weekenden. (Hint: ‘Skal’ geeft een toekomstige afspraak aan.)
7. Vi *skal* lave mad sammen i aften. (Hint: ‘Skal’ + werkwoord zonder vervoeging.)
8. De *skal* deltage i mødet i morgen. (Hint: Gebruik ‘skal’ voor geplande gebeurtenissen.)
9. Jeg *skal* skrive en rapport til mandag. (Hint: ‘Skal’ drukt een verplichting uit.)
10. Hun *skal* rejse til udlandet næste måned. (Hint: ‘Skal’ wordt gebruikt voor toekomstig geplande acties.)