Toekomende tijd: eenvoudige zinnen met ‘fog’
2. Te *fogsz* dolgozni a hétvégén. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘jij zal’)
3. Ő *fog* enni vacsorára. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘hij/zij zal’)
4. Mi *fogunk* találkozni délután. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘wij zullen’)
5. Ti *fogtok* sétálni az erdőben. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘jullie zullen’)
6. Ők *fognak* játszani a parkban. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘zij zullen’)
7. Én *fogok* reggelizni hamarosan. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘ik zal’)
8. Te *fogsz* olvasni egy könyvet. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘jij zal’)
9. Ő *fog* segíteni neked. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘hij/zij zal’)
10. Mi *fogunk* utazni nyáron. (gebruik het hulpwerkwoord voor ‘wij zullen’)
Toekomende tijd: werkwoorden en zinsstructuur
2. Te *dolgozni fogsz* a hétvégén. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
3. Ő *enni fog* vacsorára. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
4. Mi *találkozni fogunk* délután. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
5. Ti *sétálni fogtok* az erdőben. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
6. Ők *játszani fognak* a parkban. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
7. Én *reggelizni fogok* hamarosan. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
8. Te *olvasni fogsz* egy könyvet. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
9. Ő *segíteni fog* neked. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)
10. Mi *utazni fogunk* nyáron. (let op de volgorde: infinitief + fog + persoonsvorm)