Tegenwoordige tijd oefenen: regelmatige werkwoorden
2. Ti *pišeš* pismo prijatelju. (Hint: tweede persoon enkelvoud van ‘pisati’ – schrijven)
3. On *čuje* muziku u sobi. (Hint: derde persoon enkelvoud van ‘čuti’ – horen)
4. Mi *učimo* srpski jezik. (Hint: eerste persoon meervoud van ‘učiti’ – leren)
5. Vi *gledate* televiziju uveče. (Hint: tweede persoon meervoud van ‘gledati’ – kijken)
6. Oni *rade* u parku. (Hint: derde persoon meervoud van ‘raditi’ – werken)
7. Ja *volim* da čitam knjige. (Hint: eerste persoon enkelvoud van ‘voleti’ – houden van)
8. Ti *trčiš* brzo. (Hint: tweede persoon enkelvoud van ’trčati’ – rennen)
9. Ona *peva* pesmu. (Hint: derde persoon enkelvoud van ‘pevati’ – zingen)
10. Mi *spavamo* dobro noću. (Hint: eerste persoon meervoud van ‘spavati’ – slapen)
Tegenwoordige tijd oefenen: onregelmatige werkwoorden
2. Ti *daješ* poklon prijatelju. (Hint: tweede persoon enkelvoud van ‘dati’ – geven)
3. On *može* da pomogne. (Hint: derde persoon enkelvoud van ‘moći’ – kunnen)
4. Mi *znamo* odgovor na pitanje. (Hint: eerste persoon meervoud van ‘znati’ – weten)
5. Vi *vidite* ptice na nebu. (Hint: tweede persoon meervoud van ‘videti’ – zien)
6. Oni *piju* vodu posle treninga. (Hint: derde persoon meervoud van ‘piti’ – drinken)
7. Ja *govorim* srpski i engleski. (Hint: eerste persoon enkelvoud van ‘govoriti’ – spreken)
8. Ti *uzimaš* olovku sa stola. (Hint: tweede persoon enkelvoud van ‘uzimati’ – nemen)
9. Ona *ide* kod lekara. (Hint: derde persoon enkelvoud van ‘ići’ – gaan)
10. Mi *damo* sve od sebe. (Hint: eerste persoon meervoud van ‘dati’ – geven)