Tegenwoordige tijd oefeningen voor Nepalese grammatica – Deel 1
2. Timi *paṭhāuchhau* (Jij stuurt) – Gebruik de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord ‘sturen’.
3. U *bāsnuhunchha* (U woont) – Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘wonen’.
4. Hāmī *khelchhau* (Wij spelen) – Gebruik de eerste persoon meervoud van het werkwoord ‘spelen’.
5. Tapaī *padhnuhunchha* (U leest) – Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘lezen’.
6. Tiniharū *kāmdāchan* (Zij werken) – Gebruik de derde persoon meervoud van het werkwoord ‘werken’.
7. Ma *sunchhu* (Ik luister) – Gebruik de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord ‘luisteren’.
8. Timī *hāsnuhunchhau* (Jij lacht) – Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘lachen’.
9. U *bolnuhunchha* (Hij/Zij spreekt) – Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘spreken’.
10. Hāmī *jānechhau* (Wij gaan) – Gebruik de eerste persoon meervoud van het werkwoord ‘gaan’.
Tegenwoordige tijd oefeningen voor Nepalese grammatica – Deel 2
2. Timi *hunchhau* (Jij bent) – Gebruik de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord ‘zijn’.
3. U *hunchha* (Hij/Zij is) – Gebruik de derde persoon enkelvoud van het werkwoord ‘zijn’.
4. Hāmī *hunchhau* (Wij zijn) – Gebruik de eerste persoon meervoud van het werkwoord ‘zijn’.
5. Tapaī *khaane hunuhunchha* (U eet) – Gebruik de beleefde vorm van het werkwoord ‘eten’.
6. Tiniharū *padhdachan* (Zij lezen) – Gebruik de derde persoon meervoud van het werkwoord ‘lezen’.
7. Ma *dherai kam garchhu* (Ik werk veel) – Gebruik de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord ‘werken’.
8. Timī *gharma baschhau* (Jij woont thuis) – Gebruik de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord ‘wonen’.
9. U *sanchai cha* (Hij/Zij is goed) – Gebruik de derde persoon enkelvoud van het werkwoord ‘zijn’.
10. Hāmī *milera khelchhau* (Wij spelen samen) – Gebruik de eerste persoon meervoud van het werkwoord ‘spelen’.