1. Ik hoop dat hij *ἀκούῃ* (subjunctief van ἀκούω) het nieuws snel hoort.
2. Het is belangrijk dat jij *γράφῃς* (subjunctief van γράφω) het verslag vandaag schrijft.
3. Wij wensen dat zij *λύωσι* (subjunctief van λύω) het probleem oplost.
4. Het is noodzakelijk dat jij *πίνῃς* (subjunctief van πίνω) water drinkt.
5. Moge hij *παιδεύῃ* (subjunctief van παιδεύω) de studenten goed onderwijzen.
6. Zij vragen dat wij *ἀγαπῶμεν* (subjunctief van ἀγαπάω) onze vrienden liefhebben.
7. Het is goed dat jij *διδάσκῃς* (subjunctief van διδάσκω) met geduld lesgeeft.
8. Ik wens dat jullie *ποιῶμεν* (subjunctief van ποιέω) het juiste doen.
9. Het is noodzakelijk dat hij *μένῃ* (subjunctief van μένω) op zijn plek blijft.
10. Moge zij *τρέφῃ* (subjunctief van τρέφω) haar kinderen met zorg opvoeden.

1. Ik stuur een brief zodat hij *γινώσκῃ* (subjunctief van γινώσκω) wat er gebeurt.
2. We oefenen veel opdat wij *νικήσωμεν* (subjunctief van νικάω) in de wedstrijd.
3. Hij spreekt zacht zodat niemand hem *ἀκούῃ* (subjunctief van ἀκούω).
4. Zij vraagt of jij *βοηθῇς* (subjunctief van βοηθέω) met het werk.
5. We wachten tot de leraar *ἔλθῃ* (subjunctief van ἔρχομαι) in de klas komt.
6. Het is mogelijk dat hij *λέγῃ* (subjunctief van λέγω) de waarheid.
7. Zij twijfelen of wij *ἀφίωμεν* (subjunctief van ἀφίημι) hen gaan helpen.
8. Ik hoop dat jij *σῴζῃς* (subjunctief van σῴζω) gezond blijft.
9. We spreken langzaam zodat iedereen *καταλαβῇ* (subjunctief van καταλαμβάνω) wat gezegd wordt.
10. Het is belangrijk dat zij *ποιῇ* (subjunctief van ποιέω) haar werk goed.