Oefening 1: Bijwoorden van tijd en plaats
2. Knjiga je *ovdje* na stolu. (Hint: Gebruik een bijwoord van plaats dat “hier” betekent.)
3. Mi ćemo doći *sutra*. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “morgen” betekent.)
4. On živi *tamo* kraj rijeke. (Hint: Gebruik een bijwoord van plaats dat “daar” betekent.)
5. Sastanak je *jučer* bio važan. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “gisteren” betekent.)
6. Pas je sakrio kost *ispod* stola. (Hint: Gebruik een bijwoord van plaats dat “onder” betekent.)
7. Mi obično doručkujemo *ujutro*. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “in de ochtend” betekent.)
8. Djeca su se igrala *vani*. (Hint: Gebruik een bijwoord van plaats dat “buiten” betekent.)
9. Sastanak će biti *poslije* ručka. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “na de lunch” betekent.)
10. Knjiga je *daleko* od mene. (Hint: Gebruik een bijwoord van plaats dat “ver weg” betekent.)
Oefening 2: Bijwoorden van wijze en andere soorten
2. Govorila je *glasno* na sastanku. (Hint: Gebruik een bijwoord van wijze dat “luid” betekent.)
3. Vozim *polako* po gradu. (Hint: Gebruik een bijwoord van wijze dat “langzaam” betekent.)
4. Ona je *uvijek* sretna. (Hint: Gebruik een bijwoord dat “altijd” betekent.)
5. Djeca su se *brzo* igrala u parku. (Hint: Gebruik een bijwoord van wijze dat “snel” betekent.)
6. Mi smo *skoro* završili posao. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “bijna” betekent.)
7. On je *tako* pametan. (Hint: Gebruik een bijwoord dat “zo” betekent.)
8. Ona je *sada* kod kuće. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “nu” betekent.)
9. On je govorio *jasno* i glasno. (Hint: Gebruik een bijwoord van wijze dat “duidelijk” betekent.)
10. Mi ćemo doći *odmah* nakon škole. (Hint: Gebruik een bijwoord van tijd dat “onmiddellijk” betekent.)