In het Engels hebben we verschillende manieren om over het verleden te praten, waarbij de Simple Past en de Past Progressive (ook bekend als Past Continuous) tot de meest gebruikte tijden behoren. De Simple Past gebruik je voor handelingen of situaties die volledig afgerond zijn in het verleden. De Past Progressive benadrukt dat een handeling aan de gang was op een specifiek moment in het verleden of dat er sprake was van een langdurige actie die wellicht onderbroken werd door een andere actie.
Deze oefeningen zijn ontworpen om het begrip en gebruik van de Simple Past en de Past Progressive te verbeteren. Het is belangrijk deze constructies te herkennen en correct toe te passen, omdat ze vaak in dagelijkse conversaties en schriftelijke communicatie voorkomen. Aan de hand van de volgende zinnen kan de leerling oefenen met het invullen van het juiste werkwoord in de juiste tijdsvorm.
Oefening 1: Vul de juiste vorm van de Simple Past in.
Last night, I *watched* (watch) a movie with my friends.
She *visited* (visit) her grandmother last weekend.
The kids *played* (play) in the park yesterday.
We *decided* (decide) to stay at home because it was raining.
I *finished* (finish) my homework before going to bed.
The cat *slept* (sleep) on the sofa all afternoon.
They *cooked* (cook) a delicious meal for their guests.
He *forgot* (forget) to bring his umbrella and got soaked.
You *missed* (miss) the bus this morning, didn’t you?
Yesterday, I *met* (meet) my old school teacher at the grocery store.
Our team *won* (win) the game last Saturday.
She *danced* (dance) beautifully at the concert.
They *traveled* (travel) to Europe during their summer holiday.
The baby *cried* (cry) all night long.
I *called* (call) customer service but nobody answered.
Oefening 2: Vul de juiste vorm van de Past Progressive in.
While I *was reading* (read) a book, the phone rang.
He *was riding* (ride) his bike when he suddenly fell off.
They *were watching* (watch) TV when the power went out.
What *were you doing* (do) when I called you?
We *were discussing* (discuss) the issue when she interrupted us.
The children *were playing* (play) hide and seek in the garden.
You *were working* (work) on your project all evening, right?
She *was studying* (study) for her exams every day last week.
It *was snowing* (snow) heavily when I woke up this morning.
They *were planning* (plan) their vacation when I last saw them.
I *was trying* (try) to reach you all day yesterday.
He *was jogging* (jog) in the park when it started to rain.
We *were looking* (look) for a new house but didn’t find one yet.
The dog *was barking* (bark) at strangers passing by.
You *were dreaming* (dream) about something nice, you had a smile on your face.