1. Ik ga morgen *Нұр-Сұлтанға* (naar de hoofdstad van Kazachstan).
2. Zij reist volgende week *Қазақстанға* (naar Kazachstan).
3. Wij gaan met de trein *Алматыға* (naar de grootste stad van Kazachstan).
4. Hij gaat naar huis, dat is *үйге* (huis).
5. De kinderen rennen naar het park, dat is *паркіге* (park).
6. Jullie vliegen volgende maand naar Rusland, dat is *Ресейге* (Rusland).
7. De docent gaat naar de universiteit, dat is *университетке* (universiteit).
8. Ik ga naar mijn vriend, dat is *досыма* (mijn vriend, datief).
9. Zij vertrekt naar het dorp, dat is *ауылға* (dorp).
10. Wij reizen met de bus naar de markt, dat is *нарыққа* (markt).

1. De leraar loopt naar het klaslokaal, dat is *сыныпқа* (klaslokaal).
2. Zij fietst naar de winkel, dat is *дүкенге* (winkel).
3. Wij gaan met de auto naar het station, dat is *вокзалға* (station).
4. Hij reist met de trein naar de fabriek, dat is *зауытқа* (fabriek).
5. De studenten gaan naar de bibliotheek, dat is *кітапханаға* (bibliotheek).
6. Ik ga naar de dokter, dat is *дәрігерге* (dokter).
7. Zij loopt naar haar moeder, dat is *анасына* (haar moeder).
8. De kinderen gaan naar de speeltuin, dat is *ойын алаңына* (speeltuin).
9. Wij gaan naar het museum, dat is *мұражайға* (museum).
10. Hij reist naar het vliegveld, dat is *әуежайға* (vliegveld).