Presente/Perfecto Oefeningen voor Spaanse grammatica

Online platform offering grammar exercises for language improvement 

Als je Spaans leert, is het beheersen van de verschillende tijden een essentiële vaardigheid. Twee veelgebruikte tijden zijn de presente (onvoltooid tegenwoordige tijd) en de perfecto (voltooid tegenwoordige tijd). Met deze tijden kun je praten over dagelijkse activiteiten, ervaringen en acties die al dan niet voltooid zijn. De presente gebruik je om te verwijzen naar acties die op dit moment plaatsvinden of gewoonten die regelmatig gebeuren. De perfecto gebruik je om te praten over handelingen die al zijn afgerond, maar nog verbonden zijn met het heden.

In de volgende oefeningen krijg je de kans om te oefenen met het vervoegen van Spaanse werkwoorden in deze twee tijden. Elke oefenzin heeft een werkwoord dat je in de juiste vorm moet invullen. Let goed op de context om te bepalen of je de presente of de perfecto moet gebruiken. Succes met de oefeningen!

Presente Oefeningen voor Spaanse grammatica

Yo *estudio* (studeren) para el examen todos los días.

¿*Comes* (eten) tú en la cafetería con tus amigos?

Mi hermano *juega* (spelen) al fútbol en el parque.

Ellas *hablan* (praten) por teléfono en este momento.

Ustedes siempre *llegan* (aankomen) tarde a la clase de historia.

Nosotros no *vivimos* (wonen) en esa ciudad.

Tú *tienes* (hebben) una mascota muy bonita.

Él no *quiere* (willen) ir al cine hoy.

¿A qué hora *se despiertan* (wakker worden) ustedes por la mañana?

Los niños *hacen* (doen) sus tareas después de la escuela.

Yo *leo* (lezen) un libro sobre la historia de América.

María *canta* (zingen) en un coro los fines de semana.

Nosotras *pensamos* (denken) visitar a nuestros abuelos pronto.

Usted *trabaja* (werken) en una oficina muy grande, ¿verdad?

¿Quién *sabe* (weten) la respuesta a esta pregunta?

Perfecto Oefeningen voor Spaanse grammatica

Yo ya *he terminado* (afmaken) mi tarea.

¿*Has visto* (zien) la nueva película de acción?

Ellos *han comido* (eten) en ese restaurante una vez.

Nosotros no *hemos ido* (gaan) a España este año.

¿Tú *has vivido* (wonen) siempre aquí?

Ustedes *han llegado* (aankomen) justamente a tiempo para la reunión.

Ella *ha leído* (lezen) todos los libros de ese autor.

Yo no *he entendido* (begrijpen) la explicación del profesor.

¿Cuántas veces *has viajado* (reizen) al extranjero?

Las chicas *han salido* (uitgaan) de la casa hace diez minutos.

Mis padres *han estado* (zijn) de vacaciones en Italia.

¿*Habéis escuchado* (horen) la última canción de ese grupo?

Tú *has perdido* (verliezen) las llaves de tu casa, ¿no?

El profesor *ha dicho* (zeggen) que el examen será difícil.

Nosotras *hemos visto* (zien) una obra de teatro muy interesante.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller