Wanneer je Italiaans leert, is het belangrijk om de juiste vervoegingen en meervoudsvormen van woorden te kennen. Een enkelvoudige zelfstandig naamwoord verandert vaak zijn vorm wanneer het naar het meervoud wordt omgezet. Dit kan een uitdaging zijn, omdat de regels voor de meervoudsvorming in het Italiaans anders zijn dan in het Nederlands. Er zijn verschillende patronen en uitzonderingen om te leren, en de enige manier om hier vaardig mee te worden is door veel te oefenen.
Daarom hebben we voor taalstudenten deze Plurale Oefeningen voor Italiaanse grammatica opgesteld. Door deze oefeningen te doen, verbeter je jouw kennis van Italiaanse meervoudsvormen en maak je jezelf vertrouwd met de verschillende uitgangen die zelfstandige naamwoorden kunnen hebben. Vul het juiste meervoud in voor elke zin en test je begrip van de Italiaanse grammatica.
Exercise 1: Form the plural in Italian (Il plurale)
Il libro interessante diventa *i libri* interessanti. (de boeken)
La ragazza alta diventa *le ragazze* alte. (de meisjes)
Il bambino piccolo diventa *i bambini* piccoli. (de kinderen)
La casa grande diventa *le case* grandi. (de huizen)
Il problema difficile diventa *i problemi* difficili. (de problemen)
La chiave antica diventa *le chiavi* antiche. (de sleutels)
Il museo interessante diventa *i musei* interessanti. (de musea)
La lezione noiosa diventa *le lezioni* noiose. (de lessen)
Il ragazzo simpatico diventa *i ragazzi* simpatici. (de jongens)
La scarpa comoda diventa *le scarpe* comode. (de schoenen)
Il quaderno nuovo diventa *i quaderni* nuovi. (de schriften)
La donna intelligente diventa *le donne* intelligenti. (de vrouwen)
Il gatto pigro diventa *i gatti* pigri. (de katten)
La penna blu diventa *le penne* blu. (de pennen)
Il tavolo pulito diventa *i tavoli* puliti. (de tafels)
Exercise 2: Form the plural in Italian (Il plurale)
L’albero alto diventa *gli alberi* alti. (de bomen)
Il pomeriggio tranquillo diventa *i pomeriggi* tranquilli. (de middagen)
La scarpa stretta diventa *le scarpe* strette. (de schoenen)
Il fiore giallo diventa *i fiori* gialli. (de bloemen)
La finestra aperta diventa *le finestre* aperte. (de ramen)
Il computer vecchio diventa *i computer* vecchi. (de computers)
La sedia comoda diventa *le sedie* comode. (de stoelen)
Il giardino bellissimo diventa *i giardini* bellissimi. (de tuinen)
La luce intensa diventa *le luci* intense. (de lichten)
Il treno veloce diventa *i treni* veloci. (de treinen)
La mano fredda diventa *le mani* fredde. (de handen)
Il cucchiaio sporco diventa *i cucchiai* sporchi. (de lepels)
La montagna alta diventa *le montagne* alte. (de bergen)
Il bicchiere pieno diventa *i bicchieri* pieni. (de glazen)
La cittĂ moderna diventa *le cittĂ * moderne. (de steden)