Plaatsvoorzetseloefeningen: Basislocaties
2. Het boek ligt *астында* (onder) de stoel.
3. De auto staat *жанында* (naast) het huis.
4. De vogel vliegt *жоғарыда* (boven) de boom.
5. De schoenen staan *ішінде* (in) de kast.
6. Het kind zit *артында* (achter) de deur.
7. De lamp hangt *алдында* (voor) het raam.
8. De fiets staat *жанында* (naast) de muur.
9. De pen ligt *үстінде* (op) het papier.
10. De kat verstopt zich *ішінде* (in) de doos.
Plaatsvoorzetseloefeningen: Combinaties en Context
2. De hond slaapt *жанында* (naast) zijn baasje.
3. De fiets staat *артында* (achter) het hek.
4. De vogel bouwt een nest *ішінде* (in) de boom.
5. De bal rolt *астында* (onder) de bank.
6. De jas hangt *үстінде* (op) de kapstok.
7. De kinderen spelen *жоғарыда* (boven) in de boom.
8. De sleutel ligt *жанында* (naast) de telefoon.
9. Het schilderij hangt *алдында* (voor) de muur.
10. De kat zit *артында* (achter) de gordijnen.