Passiva-oefening 1: Passieve vorm in de tegenwoordige tijd
2. De boeken *são* lidos door de studenten. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
3. Het huis *é* gebouwd door een architect. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
4. De gerechten *são* bereid door de chef-kok. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
5. De uitnodigingen *são* verstuurd door de organisator. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
6. De fouten *são* gecorrigeerd door de docent. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
7. De meubels *são* gemaakt door ambachtslieden. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
8. De vragen *são* beantwoord door de assistent. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
9. De foto’s *são* genomen door de fotograaf. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
10. De schilderijen *são* tentoongesteld in het museum. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de tegenwoordige tijd)
Passiva-oefening 2: Passieve vorm in de verleden tijd
2. De boeken *foram* gelezen door de studenten. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
3. Het huis *foi* gebouwd door een architect. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
4. De gerechten *foram* bereid door de chef-kok. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
5. De uitnodigingen *foram* verstuurd door de organisator. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
6. De fouten *foram* gecorrigeerd door de docent. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
7. De meubels *foram* gemaakt door ambachtslieden. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
8. De vragen *foram* beantwoord door de assistent. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
9. De foto’s *foram* genomen door de fotograaf. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)
10. De schilderijen *foram* tentoongesteld in het museum. (Gebruik het werkwoord ‘ser’ in de verleden tijd)