Oefening 1: Verleden en Tegenwoordige Tijd
2. Zij *tadrusu* elke dag Arabisch. (Hint: tegenwoordige tijd van studeren)
3. Wij *dhahabna* naar de markt vorige week. (Hint: verleden tijd van gaan)
4. Jij *taakul* nu je lunch. (Hint: tegenwoordige tijd van eten)
5. De leraar *faʿala* zijn werk goed. (Hint: verleden tijd van doen)
6. Ik *aktubu* een e-mail op dit moment. (Hint: tegenwoordige tijd van schrijven)
7. Jullie *qaraʾtum* het boek gisteren. (Hint: verleden tijd van lezen)
8. De kinderen *yalʿabūna* in het park. (Hint: tegenwoordige tijd van spelen)
9. Hij *saafara* naar Egypte vorig jaar. (Hint: verleden tijd van reizen)
10. Wij *nashrabu* water elke ochtend. (Hint: tegenwoordige tijd van drinken)
Oefening 2: Toekomende Tijd en Verbale Zinnen
2. Jij *sataʾkul* later avondeten. (Hint: toekomende tijd van eten)
3. Hij *sayadhhabu* volgende week naar school. (Hint: toekomende tijd van gaan)
4. Wij *sanadrusu* morgen Arabisch. (Hint: toekomende tijd van studeren)
5. Jullie *sataqrāʾūna* een boek binnenkort. (Hint: toekomende tijd van lezen)
6. Zij *satalʿabūna* na schooltijd. (Hint: toekomende tijd van spelen)
7. Ik *saʿmalu* mijn huiswerk straks. (Hint: toekomende tijd van doen)
8. Jij *sashrabu* water na het sporten. (Hint: toekomende tijd van drinken)
9. Hij *sayusāfiru* volgende maand naar Marokko. (Hint: toekomende tijd van reizen)
10. Wij *sanaktubu* een brief aan onze vriend. (Hint: toekomende tijd van schrijven)