Overeenkomsten tussen tijden – Oefening 1
2. Wij *čitamo* elke avond een boek. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “lezen”)
3. Jullie *pisali* een brief vorige week. (Gebruik de verleden tijd meervoud van “schrijven”)
4. Zij *pije* water nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “drinken”)
5. Ik *gledao* de film gisteren. (Gebruik de verleden tijd van “kijken”)
6. Jij *igraš* voetbal elke zondag. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “spelen”)
7. Wij *učili* voor de toets vorige maand. (Gebruik de verleden tijd van “studeren”)
8. Hij *radi* in de tuin vandaag. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “werken”)
9. Zij *spavali* laat vannacht. (Gebruik de verleden tijd meervoud van “slapen”)
10. Ik *pišem* een e-mail nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “schrijven”)
Overeenkomsten tussen tijden – Oefening 2
2. Wij *gledamo* de wedstrijd nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “kijken”)
3. Jij *učio* Kroatisch vorig jaar. (Gebruik de verleden tijd van “studeren”)
4. Ik *radim* aan mijn project vandaag. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “werken”)
5. Jullie *spavali* goed afgelopen nacht. (Gebruik de verleden tijd meervoud van “slapen”)
6. Hij *piše* een brief elke dag. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “schrijven”)
7. Wij *jeli* pizza gisterenavond. (Gebruik de verleden tijd meervoud van “eten”)
8. Jij *igraš* gitaar nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “spelen”)
9. Zij *čitale* het boek vorige week. (Gebruik de verleden tijd meervoud van “lezen”)
10. Ik *pijem* thee nu. (Gebruik de tegenwoordige tijd van “drinken”)