Oefening 1: Werkwoordvervoeging in de tegenwoordige tijd
2. Jij *tadrus* Arabisch. (Hint: werkwoord studeren in de tweede persoon enkelvoud mannelijk)
3. Zij (vrouw) *ta’kul* een appel. (Hint: werkwoord eten in de derde persoon enkelvoud vrouwelijk)
4. Wij *nashrab* water. (Hint: werkwoord drinken in de eerste persoon meervoud)
5. Jullie *ta’lamun* grammatica. (Hint: werkwoord leren in de tweede persoon meervoud)
6. Hij *yaktub* een verhaal. (Hint: werkwoord schrijven in de derde persoon enkelvoud mannelijk)
7. Zij (meervoud) *yadrusun* geschiedenis. (Hint: werkwoord studeren in de derde persoon meervoud)
8. Ik *a’kul* ontbijt. (Hint: werkwoord eten in de eerste persoon enkelvoud)
9. Jij (vrouw) *tashrab* thee. (Hint: werkwoord drinken in de tweede persoon enkelvoud vrouwelijk)
10. Wij *nata’allam* nieuwe woorden. (Hint: werkwoord leren in de eerste persoon meervoud)
Oefening 2: Gebruik van de naamvallen (i‘rāb) in eenvoudige zinnen
2. Ik zag *al-mudarris-a*. (Hint: lijdend voorwerp in accusatief)
3. De leraar schrijft met *al-qalam-i*. (Hint: bijwoordelijke bepaling in genitief, eindigt op -i)
4. Het meisje loopt naar *al-madrasa-ti*. (Hint: genitief bij een voorzetsel, vrouwelijk)
5. Zij (vrouw) leest *al-jumla-ta*. (Hint: accusatief naamval voor het direct object)
6. Wij horen het geluid van *al-bayt-i*. (Hint: genitief na voorzetsel)
7. Jij schrijft een brief aan *al-sadiq-i*. (Hint: genitief na voorzetsel)
8. De man ziet *al-walad-a*. (Hint: accusatief voor het directe object)
9. De meisjes lopen naar *al-masjid-i*. (Hint: genitief na voorzetsel)
10. Hij spreekt over *al-mas’ala-ti*. (Hint: genitief na voorzetsel vrouwelijk)