Ontkenning met ‘नहीं’ (niet) in Hindi
2. Jij *नहीं* eet fruit elke dag. (Ontken dat je fruit eet.)
3. Hij *नहीं* spreekt Hindi thuis. (Gebruik ‘niet’ om deze zin te ontkennen.)
4. Wij *नहीं* kijken televisie ’s avonds. (Zeg dat jullie niet televisie kijken.)
5. Jullie *नहीं* lezen boeken in de bibliotheek. (Ontken de handeling lezen.)
6. Zij *नहीं* werken morgen op kantoor. (Zeg dat zij morgen niet werken.)
7. Ik *नहीं* begrijp de vraag. (Ontken het begrijpen van de vraag.)
8. Jij *नहीं* speelt cricket in het park. (Zeg dat je niet cricket speelt.)
9. Hij *नहीं* woont in Delhi. (Ontken dat hij in Delhi woont.)
10. Wij *नहीं* drinken koffie in de ochtend. (Zeg dat jullie geen koffie drinken.)
Ontkenning met werkwoorden in de verleden tijd
2. Jij *नहीं पढ़ा* het boek vorige week. (Gebruik de ontkennende vorm van ‘lezen’ in verleden tijd.)
3. Zij *नहीं आई* naar school vanochtend. (Zeg dat zij niet kwam.)
4. Wij *नहीं खेले* cricket afgelopen weekend. (Ontken de handeling spelen in verleden tijd.)
5. Hij *नहीं लिखा* een brief gisteren. (Zeg dat hij gisteren niet schreef.)
6. Jullie *नहीं देखे* die film vorige maand. (Ontken dat jullie de film zagen.)
7. Ik *नहीं सुना* het nieuws gisteren. (Ontken het horen van het nieuws.)
8. Zij *नहीं बोली* tijdens de vergadering. (Zeg dat zij niet sprak.)
9. Hij *नहीं आया* op tijd. (Ontken dat hij op tijd kwam.)
10. Wij *नहीं खाए* het ontbijt vanochtend. (Zeg dat wij niet ontbeten.)