Oefening 1: Kies tussen imperfecte en voltooide verleden tijd
2. Vorige week *прочитал* hij dat artikel. (Hint: voltooide tijd, omdat de handeling klaar is)
3. Elke ochtend *ходил* zij naar school. (Hint: onvoltooide tijd, herhaalde handeling)
4. Hij *пришёл* gisteren om vijf uur thuis. (Hint: voltooide tijd, afgeronde handeling)
5. Terwijl ik werkte, *звонил* hij vaak. (Hint: onvoltooide tijd, herhaalde of achtergrondhandeling)
6. Ik *написал* de brief gisterenavond. (Hint: voltooide tijd, afgewerkte handeling)
7. We *играли* de hele middag buiten. (Hint: onvoltooide tijd, langdurige handeling)
8. Zij *сделала* haar huiswerk al. (Hint: voltooide tijd, handeling afgerond)
9. Vroeger *говорил* hij altijd eerlijk. (Hint: onvoltooide tijd, gewoonte uit het verleden)
10. Hij *купил* een nieuwe auto vorige maand. (Hint: voltooide tijd, afgeronde gebeurtenis)
Oefening 2: Vul het juiste werkwoord in imperfecte of voltooide tijd
2. Vorige zomer *поехали* we naar Rusland. (Hint: voltooide tijd, afgeronde reis)
3. Zij *читала* een interessant boek toen ik belde. (Hint: onvoltooide tijd, achtergrondhandeling)
4. Hij *сделал* het huiswerk gisteren. (Hint: voltooide tijd, taak afgerond)
5. We *смотрели* televisie toen de telefoon ging. (Hint: onvoltooide tijd, achtergrondhandeling)
6. Ik *написал* een e-mail aan mijn vriend. (Hint: voltooide tijd, handeling afgerond)
7. Ze *жили* in Moskou toen ze studeerden. (Hint: onvoltooide tijd, langdurige situatie)
8. Hij *пошёл* naar de winkel vanmorgen. (Hint: voltooide tijd, afgeronde beweging)
9. Tijdens de vakantie *гуляли* we elke dag in het park. (Hint: onvoltooide tijd, herhaalde actie)
10. Zij *приготовила* het avondeten op tijd. (Hint: voltooide tijd, handeling afgerond)