1. Hij *heeft geschreven* een brief. (Hint: gebruik het perfectum om het resultaat in het heden te benadrukken)
2. Zij *had verloren* de wedstrijd gisteren. (Hint: gebruik het aoristus perfectum voor een afgeronde actie in het verleden)
3. Wij *hebben gezien* de zonsondergang. (Hint: perfectum benadrukt het effect op dit moment)
4. Jullie *waren gekomen* te laat op de vergadering. (Hint: aoristus perfectum geeft een voltooide actie aan in het verleden)
5. Ik *heb gehoord* dat het nieuws belangrijk is. (Hint: perfectum met impact op het heden)
6. Zij *had gesproken* met de leraar voor de les begon. (Hint: aoristus perfectum voor een eerder afgeronde handeling)
7. De kinderen *hebben gespeeld* in het park. (Hint: perfectum toont resultaat dat nog voelbaar is)
8. Hij *was gevallen* van de trap gisterenavond. (Hint: aoristus perfectum voor een gebeurtenis in het verleden)
9. Wij *hebben gelezen* het boek dat je gaf. (Hint: perfectum benadrukt het effect nu)
10. Jij *had gewassen* de auto voordat het begon te regenen. (Hint: aoristus perfectum duidt voltooiing in het verleden aan)

1. De leraar *heeft uitgelegd* de grammatica aan de klas. (Hint: perfectum benadrukt het huidige resultaat van uitleg)
2. Zij *had gesloten* de deur voordat ze vertrok. (Hint: aoristus perfectum voor een actie afgerond vóór een ander moment)
3. Wij *hebben gegeten* al, dus we zijn niet hongerig. (Hint: perfectum toont een effect dat nu nog geldt)
4. Jij *was gevallen* in de modder tijdens het wandelen. (Hint: aoristus perfectum voor een specifieke gebeurtenis in het verleden)
5. Hij *heeft gevonden* de oplossing voor het probleem. (Hint: perfectum benadrukt de huidige relevantie van de vondst)
6. De student *had geleerd* alles voor het examen. (Hint: aoristus perfectum voor een afgeronde voorbereiding in het verleden)
7. Zij *hebben gerend* naar de bus en zijn op tijd gekomen. (Hint: perfectum met een resultaat dat nog bestaat)
8. Ik *was gevallen* van mijn fiets gisteren. (Hint: aoristus perfectum voor een gebeurtenis uit het verleden)
9. Wij *hebben gewonnen* de wedstrijd en zijn erg blij. (Hint: perfectum benadrukt het blijvende resultaat)
10. Jij *had gebracht* de documenten naar kantoor voor de deadline. (Hint: aoristus perfectum voor een afgeronde actie in het verleden)