Oefening 1: Verleden tijd van regelmatige werkwoorden
2. Jij *pEsin* met de leraar gisteren. (Hint: verleden tijd van spreken in Tamil)
3. Hij *saapidan* vannAn gisteren. (Hint: verleden tijd van eten in Tamil)
4. Wij *paRkkinRom* de film gisterenavond. (Hint: verleden tijd van kijken in Tamil)
5. Jullie *paRkkinRom* naar de vogels in het park. (Hint: verleden tijd van kijken in Tamil)
6. Zij *vaazhnthirundhAn* een gelukkig leven. (Hint: verleden tijd van leven in Tamil)
7. Ik *sErndhEn* bij de groep gisteren. (Hint: verleden tijd van deelnemen in Tamil)
8. Jij *pEsin* heel duidelijk tijdens de les. (Hint: verleden tijd van spreken in Tamil)
9. Hij *paadiththAn* de hele nacht. (Hint: verleden tijd van studeren in Tamil)
10. Wij *saapidan* samen in het restaurant. (Hint: verleden tijd van eten in Tamil)
Oefening 2: Verleden tijd van onregelmatige werkwoorden
2. Jij *pOgirundhAy* naar de markt gisteren. (Hint: verleden tijd van gaan in Tamil)
3. Hij *kEtpAn* het verhaal met interesse. (Hint: verleden tijd van luisteren in Tamil)
4. Wij *paRkkinRom* het feest met plezier. (Hint: verleden tijd van zien in Tamil)
5. Jullie *thinnirundhIr* al het fruit. (Hint: verleden tijd van eten in Tamil)
6. Zij *irundhAn* in de tuin de hele ochtend. (Hint: verleden tijd van zijn/zijn op een plek in Tamil)
7. Ik *kattidaththil* *pEsinen* met de leraar. (Hint: verleden tijd van spreken in Tamil)
8. Jij *thirumbi* *vandhAy* na het werk. (Hint: verleden tijd van terugkomen in Tamil)
9. Hij *paadiththAn* een nieuw lied gisteren. (Hint: verleden tijd van zingen in Tamil)
10. Wij *thinnirundhom* samen het avondeten. (Hint: verleden tijd van eten in Tamil)