Oefening 1: Voltooid Tegenwoordige Continue Tijd (Perfect Present Continuous)
2. Jij *bent aan het lezen* van dat boek al twee uur. (Hint: handeling die nog steeds bezig is)
3. Hij *heeft gewacht* op de bus sinds 8 uur. (Hint: continue actie die tot nu duurt)
4. Wij *hebben gewandeld* in het park sinds het middaguur. (Hint: activiteit die nog niet gestopt is)
5. Jullie *zijn aan het oefenen* voor de toets al een week lang. (Hint: doorlopende actie)
6. Zij *heeft gezongen* in het koor sinds januari. (Hint: handeling begonnen in verleden en nog bezig)
7. Ik *ben aan het studeren* voor het examen sinds gisteren. (Hint: continue activiteit)
8. Jij *hebt gefietst* naar je werk sinds maandagochtend. (Hint: actie die nog voortduurt)
9. Hij *is aan het schilderen* van het huis al drie dagen. (Hint: handeling die nog bezig is)
10. Wij *hebben gerepeteerd* voor het concert sinds vorige week. (Hint: doorlopende handeling)
Oefening 2: Voltooid Verleden Continue Tijd (Past Perfect Continuous)
2. Jij *was aan het lezen* toen de telefoon ging. (Hint: activiteit die bezig was vóór een ander verleden moment)
3. Hij *had gewacht* op de trein toen hij besloot te vertrekken. (Hint: continue actie vóór een gebeurtenis in het verleden)
4. Wij *waren aan het wandelen* toen het begon te regenen. (Hint: handeling in het verleden die werd onderbroken)
5. Jullie *hadden geoefend* voor de wedstrijd voordat jullie ziek werden. (Hint: doorlopende actie in verleden)
6. Zij *was aan het zingen* toen de leraar binnenkwam. (Hint: actie die bezig was vóór een ander verleden moment)
7. Ik *had gestudeerd* voor de toets toen ik moe werd. (Hint: continue handeling in verleden)
8. Jij *was aan het fietsen* toen je viel. (Hint: activiteit die bezig was voor een gebeurtenis)
9. Hij *had geschilderd* aan het huis voordat hij verhuisde. (Hint: doorlopende actie die afgelopen is)
10. Wij *waren aan het repeteren* toen de stroom uitviel. (Hint: handeling die bezig was in verleden)