1. Siya ay *mabilis* tumakbo sa parke. (Hint: Bijwoord van wijze komt direct voor het werkwoord.)
2. Ako ay *maingat* nagmamaneho op de weg. (Hint: Het bijwoord beschrijft hoe de actie wordt uitgevoerd.)
3. Kumain siya ng pagkain nang *dahan-dahan*. (Hint: Bijwoord volgt vaak het werkwoord in Tagalog.)
4. Nag-aral siya nang *masigasig* para sa pagsusulit. (Hint: Bijwoord van intensiteit komt na het werkwoord.)
5. Tumawa kami *malakas* sa biro. (Hint: Bijwoord kan ook direct na het werkwoord staan.)
6. Siya ay *madalas* pumunta sa simbahan. (Hint: Bijwoord van frequentie komt meestal voor het werkwoord.)
7. Nagluto si mama ng hapunan nang *maayos*. (Hint: Het bijwoord beschrijft de manier van koken.)
8. Nagsalita siya nang *malinaw* sa harap ng klase. (Hint: Bijwoord volgt het werkwoord om aan te geven hoe iets gedaan wordt.)
9. Naglakad kami nang *mabagal* pauwi. (Hint: Bijwoord van snelheid volgt het werkwoord.)
10. Tumugtog siya ng gitara nang *maganda*. (Hint: Bijwoord van kwaliteit komt na het werkwoord.)

1. Ang bahay ay *napakaganda* sa umaga. (Hint: Bijwoord versterkt het bijvoeglijk naamwoord en staat ervoor.)
2. Siya ay *sobrang* masaya ngayon. (Hint: Bijwoord van intensiteit staat voor het adjectief.)
3. Ang pagkain ay *masarap* talaga. (Hint: Bijwoord kan achter het adjectief staan voor nadruk.)
4. Ang bata ay *medyo* pagod na. (Hint: Bijwoord van mate staat voor het adjectief.)
5. Ang kwento ay *napaka-interesante* sa akin. (Hint: Bijwoord staat voor het adjectief om intensiteit aan te geven.)
6. Ang araw ay *napakainit* ngayong linggo. (Hint: Bijwoord versterkt het bijvoeglijk naamwoord en komt ervoor.)
7. Siya ay *talagang* matalino sa klase. (Hint: Bijwoord van zekerheid staat voor het adjectief.)
8. Ang damit ay *medyo* luma na. (Hint: Bijwoord van mate staat voor het adjectief.)
9. Ang pelikula ay *sobrang* nakakatuwa. (Hint: Bijwoord van intensiteit staat voor het adjectief.)
10. Ang tanawin ay *napakaganda* sa bundok. (Hint: Bijwoord versterkt het adjectief en staat ervoor.)