Oefening 1: Plaatsing van tijdsbepalingen in Litouwse zinnen
2. Jis *vakar* dirbo labai sunkiai. (Hint: Tijdsbepaling voor het verleden, staat meestal voor het werkwoord)
3. Mes *šiandien* valgome pietus namuose. (Hint: Bijwoord van tijd, komt vaak voor het werkwoord)
4. Ji *anksti* atsikėlė ryte. (Hint: Bijwoord dat een tijdstip aangeeft, meestal direct voor het werkwoord)
5. Vaikai *dabar* žaidžia kieme. (Hint: Tegenwoordige tijd aanduiding, meestal vóór het werkwoord)
6. Tu *vėliau* gali skambinti man. (Hint: Tijdsbepaling die een latere tijd aangeeft, staat vaak voor het werkwoord)
7. Mes *dažnai* lankomės bibliotekoje. (Hint: Frequentie bijwoord, meestal vóór het werkwoord)
8. Jūs *kartais* valgote ledus. (Hint: Bijwoord van frequentie, komt meestal voor het werkwoord)
9. Jis *retai* žiūri televizorių. (Hint: Bijwoord van zeldzaamheid, meestal voor het werkwoord)
10. Aš *nuolat* mokausi naujų dalykų. (Hint: Bijwoord dat continuïteit uitdrukt, staat meestal voor het werkwoord)
Oefening 2: Plaatsing van manier- en plaatsbepalingen in Litouwse zinnen
2. Vaikai žaidžia *laimingai* parke. (Hint: Bijwoord dat de manier van handelen beschrijft, meestal na het werkwoord)
3. Jis *čia* laukia tavęs. (Hint: Plaatsbijwoord, vaak direct voor of na het werkwoord)
4. Mes kalbame *aiškiai* ir garsiai. (Hint: Bijwoord van wijze, meestal na het werkwoord)
5. Tu *aukštai* šoki scenoje. (Hint: Bijwoord van plaats of hoogte, staat meestal na het werkwoord)
6. Ji dirba *atkakliai* kiekvieną dieną. (Hint: Bijwoord dat de wijze van handelen beschrijft, meestal na het werkwoord)
7. Jūs *ten* galite rasti gerą restoraną. (Hint: Plaatsbijwoord, meestal voor het werkwoord)
8. Vaikai *ramiai* miega savo kambaryje. (Hint: Bijwoord van wijze, vaak na het werkwoord)
9. Jis važiuoja *lygiai* ir saugiai. (Hint: Bijwoord van wijze, meestal na het werkwoord)
10. Aš stoviu *čia* ir laukiu autobuso. (Hint: Plaatsbijwoord, meestal direct na het onderwerp of het werkwoord)