Oefening 1: Herken het correcte zelfstandige naamwoord voor familieleden
2. Mijn *bố* werkt hard op kantoor. (Hint: woord voor ‘vader’ in het Vietnamees)
3. Mijn *chị* helpt me met mijn huiswerk. (Hint: woord voor ‘oudere zus’ in het Vietnamees)
4. Mijn *anh* speelt voetbal met zijn vrienden. (Hint: woord voor ‘oudere broer’ in het Vietnamees)
5. Mijn *em* is jonger dan ik. (Hint: woord voor jonger familielid in het Vietnamees)
6. Haar *ông* is heel wijs en vertelt verhalen. (Hint: woord voor ‘grootvader’ in het Vietnamees)
7. Zijn *bà* maakt graag traditionele kleding. (Hint: woord voor ‘grootmoeder’ in het Vietnamees)
8. Onze *con gái* gaat naar school. (Hint: woord voor ‘dochter’ in het Vietnamees)
9. Hun *con trai* speelt gitaar. (Hint: woord voor ‘zoon’ in het Vietnamees)
10. De *bạn* is mijn beste vriend. (Hint: woord voor ‘vriend’ of ‘vriendin’ in het Vietnamees)
Oefening 2: Kies het juiste woord voor beroepen zonder geslachtsonderscheid
2. Mijn *bác sĩ* helpt mensen beter te worden. (Hint: woord voor ‘arts’ in het Vietnamees)
3. De *kỹ sư* ontwerpt nieuwe gebouwen. (Hint: woord voor ‘ingenieur’ in het Vietnamees)
4. Zij is een goede *nhân viên* in het kantoor. (Hint: woord voor ‘medewerker’ in het Vietnamees)
5. De *cảnh sát* zorgt voor veiligheid op straat. (Hint: woord voor ‘agent’ in het Vietnamees)
6. Mijn vader is een ervaren *lái xe*. (Hint: woord voor ‘chauffeur’ in het Vietnamees)
7. De *thợ xây* werkt hard aan het huis. (Hint: woord voor ‘bouwer’ in het Vietnamees)
8. Haar moeder werkt als *đầu bếp* in een restaurant. (Hint: woord voor ‘kok’ in het Vietnamees)
9. De *nhà văn* schrijft spannende verhalen. (Hint: woord voor ‘schrijver’ in het Vietnamees)
10. Hij is een bekende *ca sĩ* in het land. (Hint: woord voor ‘zanger’ in het Vietnamees)