Oefening 1: Geslacht herkennen in zelfstandige naamwoorden
2. De *kişi* (man) loopt in het park. Hint: Dit woord verwijst naar een mannelijk persoon.
3. Het *uşaq* (kind) speelt buiten. Hint: Dit woord kan zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, maar hier neutraal gebruikt.
4. De *ata* (vader) leest een boek. Hint: Dit woord verwijst naar een mannelijk familielid.
5. De *ana* (moeder) kookt het avondeten. Hint: Dit woord verwijst naar een vrouwelijk familielid.
6. De *qız* (meisje) zingt een lied. Hint: Dit woord verwijst naar een jong vrouwelijk persoon.
7. De *oğlan* (jongen) rent snel. Hint: Dit woord verwijst naar een jong mannelijk persoon.
8. Het *ev* (huis) is groot. Hint: Dit woord is onzijdig en verwijst naar een object.
9. De *gül* (bloem) ruikt heerlijk. Hint: Dit woord is onzijdig maar vaak vrouwelijk in betekenis.
10. De *it* (hond) blaft hard. Hint: Dit woord verwijst naar een mannelijk dier.
Oefening 2: Geslacht toepassen in zinnen
2. *Kişi* is het woord voor een man. Hint: Gebruik het woord dat mannelijk betekent.
3. Het woord *uşaq* kan voor een jongen of meisje gebruikt worden. Hint: Dit woord is neutraal van geslacht.
4. *Ata* betekent vader en is mannelijk. Hint: Gebruik het woord voor een mannelijk familielid.
5. *Ana* betekent moeder en is vrouwelijk. Hint: Gebruik het woord voor een vrouwelijk familielid.
6. Een *qız* is een meisje. Hint: Dit woord is vrouwelijk.
7. *Oğlan* is een jongen en dus mannelijk. Hint: Gebruik het woord dat mannelijk is voor een jong persoon.
8. Een *ev* is een huis en onzijdig. Hint: Gebruik een onzijdig zelfstandig naamwoord.
9. Een *gül* is een bloem en meestal vrouwelijk. Hint: Gebruik het woord voor een bloem.
10. Een *it* is een hond en mannelijk. Hint: Gebruik het woord voor een mannelijk dier.