Oefening 1: Tegenwoordige tijd in het Maleis
2. Jij *belajar* nu Maleis. (Heden, werkwoord “studeren”)
3. Wij *pergi* naar school op maandag. (Heden, werkwoord “gaan”)
4. Zij *minum* water altijd na het sporten. (Heden, werkwoord “drinken”)
5. Hij *bekerja* in een kantoor. (Heden, werkwoord “werken”)
6. De kinderen *main* buiten. (Heden, werkwoord “spelen”)
7. Ik *tulis* een brief aan mijn vriend. (Heden, werkwoord “schrijven”)
8. Jullie *dengar* muziek in de auto. (Heden, werkwoord “luisteren”)
9. De leraar *ajar* Maleis aan studenten. (Heden, werkwoord “onderwijzen”)
10. Wij *baca* boeken in de bibliotheek. (Heden, werkwoord “lezen”)
Oefening 2: Toekomende tijd in het Maleis
2. Jij *akan belajar* Maleis morgen. (Toekomst, “gaan studeren”)
3. Wij *akan pergi* naar de markt over een uur. (Toekomst, “gaan gaan”)
4. Zij *akan minum* thee na het werk. (Toekomst, “gaan drinken”)
5. Hij *akan bekerja* in het ziekenhuis volgende week. (Toekomst, “gaan werken”)
6. De kinderen *akan main* in het park vanmiddag. (Toekomst, “gaan spelen”)
7. Ik *akan tulis* een e-mail morgenavond. (Toekomst, “gaan schrijven”)
8. Jullie *akan dengar* muziek op het feest. (Toekomst, “gaan luisteren”)
9. De docent *akan ajar* een nieuwe les volgende les. (Toekomst, “gaan onderwijzen”)
10. Wij *akan baca* het boek binnenkort. (Toekomst, “gaan lezen”)