Oefening 1: Regelmatige werkwoorden in de imperfectie
2. Ela *estudava* português todas as tardes. (Hint: werkwoord “estudar” in de imperfectie, derde persoon enkelvoud)
3. Nós *morávamos* perto da praia quando éramos jovens. (Hint: werkwoord “morar” in de imperfectie, eerste persoon meervoud)
4. Você *falava* muito durante as aulas. (Hint: werkwoord “falar” in de imperfectie, tweede persoon enkelvoud)
5. Eles *trabalhavam* na fazenda durante o verão. (Hint: werkwoord “trabalhar” in de imperfectie, derde persoon meervoud)
6. Eu *cozinhava* com minha mãe aos domingos. (Hint: werkwoord “cozinhar” in de imperfectie, eerste persoon enkelvoud)
7. Tu *viajavas* sempre para o interior nas férias. (Hint: werkwoord “viajar” in de imperfectie, tweede persoon enkelvoud)
8. A gente *jogava* futebol depois da escola. (Hint: werkwoord “jogar” in de imperfectie, informele eerste persoon meervoud)
9. Vocês *escutavam* música clássica na rádio. (Hint: werkwoord “escutar” in de imperfectie, tweede persoon meervoud)
10. Ele *limpava* o quarto todas as semanas. (Hint: werkwoord “limpar” in de imperfectie, derde persoon enkelvoud)
Oefening 2: Onregelmatige werkwoorden in de imperfectie
2. Você *tinha* um cachorro que gostava de brincar. (Hint: onregelmatig werkwoord “ter” in de imperfectie, tweede persoon enkelvoud)
3. Ele *ia* ao mercado toda semana. (Hint: onregelmatig werkwoord “ir” in de imperfectie, derde persoon enkelvoud)
4. Nós *éramos* amigos desde a escola. (Hint: onregelmatig werkwoord “ser” in de imperfectie, eerste persoon meervoud)
5. Vocês *tinham* muitas tarefas na escola. (Hint: onregelmatig werkwoord “ter” in de imperfectie, tweede persoon meervoud)
6. Elas *iam* para a praia durante o verão. (Hint: onregelmatig werkwoord “ir” in de imperfectie, derde persoon meervoud)
7. Eu *ia* ao médico toda vez que ficava doente. (Hint: onregelmatig werkwoord “ir” in de imperfectie, eerste persoon enkelvoud)
8. Tu *eras* muito inteligente na escola. (Hint: onregelmatig werkwoord “ser” in de imperfectie, tweede persoon enkelvoud)
9. Ele *tinha* muitos livros em casa. (Hint: onregelmatig werkwoord “ter” in de imperfectie, derde persoon enkelvoud)
10. Nós *íamos* ao parque nos finais de semana. (Hint: onregelmatig werkwoord “ir” in de imperfectie, eerste persoon meervoud)