Oefening 1: Verleden tijd van zwakke werkwoorden
2. Ti *bailaches* toda a noite. (Hint: verleden tijd van *bailar* – dansen)
3. Nós *traballamos* no xardín onte. (Hint: verleden tijd van *traballar* – werken)
4. Vós *estudastes* para o exame. (Hint: verleden tijd van *estudar* – studeren)
5. Eles *xantaron* no restaurante. (Hint: verleden tijd van *xantar* – lunchen)
6. Eu *chamei* ao meu amigo. (Hint: verleden tijd van *chamar* – bellen/noemen)
7. Ti *miraches* a película. (Hint: verleden tijd van *mirar* – kijken)
8. Nós *agardamos* no parque. (Hint: verleden tijd van *agardar* – wachten)
9. Vós *limpastes* a casa. (Hint: verleden tijd van *limpar* – schoonmaken)
10. Eles *viaxaron* a Madrid. (Hint: verleden tijd van *viaxar* – reizen)
Oefening 2: Tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden
2. Ti *traballas* na oficina. (Hint: tegenwoordige tijd van *traballar* – werken)
3. Ela *canta* moi ben. (Hint: tegenwoordige tijd van *cantar* – zingen)
4. Nós *bailamos* na festa. (Hint: tegenwoordige tijd van *bailar* – dansen)
5. Vós *limpades* as ventás. (Hint: tegenwoordige tijd van *limpar* – schoonmaken)
6. Eles *xogan* ao fútbol. (Hint: tegenwoordige tijd van *xogar* – spelen)
7. Eu *chamo* ao meu pai. (Hint: tegenwoordige tijd van *chamar* – bellen/noemen)
8. Ti *mirás* a televisión. (Hint: tegenwoordige tijd van *mirar* – kijken)
9. Nós *agardamos* na estación. (Hint: tegenwoordige tijd van *agardar* – wachten)
10. Eles *viaxan* a Portugal. (Hint: tegenwoordige tijd van *viaxar* – reizen)