Oefening 1: Enkelvoud en meervoud van zelfstandige naamwoorden
2. De *những con chó* rennen snel in het park. (Vul het woord voor ‘honden’ in het meervoud in)
3. Mijn *quyển sách* ligt op tafel. (Vul het woord voor ‘boek’ in het enkelvoud in)
4. De kinderen spelen met *những quả bóng* buiten. (Vul het woord voor ‘ballen’ in het meervoud in)
5. Zij koopt een nieuwe *cái ghế*. (Vul het woord voor ‘stoel’ in het enkelvoud in)
6. Er zijn drie *những cái bàn* in de kamer. (Vul het woord voor ‘tafels’ in het meervoud in)
7. Mijn vader heeft een grote *ngôi nhà*. (Vul het woord voor ‘huis’ in het enkelvoud in)
8. We bezoeken verschillende *những thành phố* dit jaar. (Vul het woord voor ‘steden’ in het meervoud in)
9. Haar *con cá* zwemt in de vijver. (Vul het woord voor ‘vis’ in het enkelvoud in)
10. De markt verkoopt verse *những trái cây*. (Vul het woord voor ‘vruchten’ in het meervoud in)
Oefening 2: Bezittelijke zelfstandige naamwoorden en context
2. Haar *ngôi nhà* is groot en mooi. (Vul het woord voor ‘haar huis’ in, let op context)
3. Wij houden van onze *con chó*. (Vul het woord voor ‘onze hond’ in met bezittelijk voornaamwoord)
4. Jullie *quyển sách* ligt op de plank. (Vul het woord voor ‘jullie boek’ in met bezittelijk voornaamwoord)
5. De leraar geeft zijn *bút* aan de leerling. (Vul het woord voor ‘zijn pen’ in met bezittelijk voornaamwoord)
6. Mijn zus heeft een nieuwe *cái điện thoại*. (Vul het woord voor ‘haar telefoon’ in met bezittelijk voornaamwoord)
7. Hun *những chiếc xe* zijn snel en modern. (Vul het woord voor ‘hun auto’s’ in met bezittelijk voornaamwoord)
8. Dit is het *mũ của bạn*. (Vul het woord voor ‘jouw hoed’ in met bezittelijk voornaamwoord)
9. De kinderen spelen met *đồ chơi của họ*. (Vul het woord voor ‘hun speelgoed’ in met bezittelijk voornaamwoord)
10. Ik hou van het *hoa của mẹ*. (Vul het woord voor ‘moeders bloemen’ in met bezittelijk voornaamwoord)