Oefening 1: Enkelvoudige zelfstandige naamwoorden in het Turks
2. Mijn *kalem* is blauw. (Hint: een schrijfgerei)
3. De *ev* is groot. (Hint: een plek waar mensen wonen)
4. Zij heeft een mooie *çiçek*. (Hint: een plant met kleuren)
5. De *araba* rijdt snel. (Hint: een vervoermiddel)
6. De *masa* staat in de kamer. (Hint: een meubel om aan te werken)
7. Hij eet een *elma*. (Hint: een fruitsoort, appel)
8. De *çocuk* speelt buiten. (Hint: een jong persoon)
9. Mijn *saat* is kapot. (Hint: iets om tijd mee te meten)
10. De *kapı* is gesloten. (Hint: iets waar je doorheen gaat)
Oefening 2: Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden in het Turks
2. Wij zien veel *kalemler* op tafel. (Hint: meervoud van pen)
3. De *evler* zijn nieuw gebouwd. (Hint: meervoud van huis)
4. De tuin heeft veel *çiçekler*. (Hint: meervoud van bloem)
5. Er staan drie *arabalar* op de parkeerplaats. (Hint: meervoud van auto)
6. Op de kamer staan twee *masalar*. (Hint: meervoud van tafel)
7. Ze eten rode *elmalar*. (Hint: meervoud van appel)
8. De *çocuklar* spelen in het park. (Hint: meervoud van kind)
9. Mijn horloges zijn stuk, de *saatler*. (Hint: meervoud van uurwerk)
10. De *kapılar* zijn open. (Hint: meervoud van deur)