Oefening 1: Enkelvoudige zelfstandige naamwoorden
2. Ik zie een *куче* in het park. (Hint: onzijdig enkelvoud, dier)
3. Het *автомобил* staat voor het huis. (Hint: mannelijk enkelvoud, vervoermiddel)
4. De *книга* ligt op de tafel. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, voorwerp)
5. Mijn *пријател* woont dichtbij. (Hint: mannelijk enkelvoud, persoon)
6. Zij leest een *вест* in de krant. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, nieuws)
7. Het *дрво* is heel groot. (Hint: onzijdig enkelvoud, natuur)
8. De *ученик* maakt zijn huiswerk. (Hint: mannelijk enkelvoud, persoon)
9. Haar *куќа* is wit geschilderd. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, gebouw)
10. Ik koop een nieuwe *чаша*. (Hint: vrouwelijk enkelvoud, gebruiksvoorwerp)
Oefening 2: Meervoudige zelfstandige naamwoorden
2. We hebben veel *кучиња* in het park gezien. (Hint: onzijdig meervoud, dieren)
3. Mijn vrienden hebben nieuwe *автомобили*. (Hint: mannelijk meervoud, vervoermiddelen)
4. De *книги* liggen op de plank. (Hint: vrouwelijk meervoud, voorwerpen)
5. De *пријатели* wachten op ons. (Hint: mannelijk meervoud, personen)
6. Ze lezen verschillende *вести* in de krant. (Hint: vrouwelijk meervoud, nieuws)
7. De *дрвја* staan in het bos. (Hint: onzijdig meervoud, natuur)
8. De *ученици* zijn in de klas. (Hint: mannelijk meervoud, personen)
9. Onze *куќи* zijn groot en mooi. (Hint: vrouwelijk meervoud, gebouwen)
10. Op tafel staan drie *чаши*. (Hint: vrouwelijk meervoud, gebruiksvoorwerpen)