Oefening 1: Enkelvoudige zelfstandige naamwoorden
2. De *kutya* (hond) loopt in het park.
3. Haar *asztal* (tafel) is gemaakt van hout.
4. Mijn *autó* (auto) is nieuw.
5. De *ház* (huis) staat aan de straat.
6. Hij leest een interessante *újság* (krant).
7. De *virág* (bloem) ruikt heerlijk.
8. Mijn *barát* (vriend) komt morgen op bezoek.
9. Het *telefon* (telefoon) ligt op de bank.
10. Een kleine *macska* (kat) slaapt op de stoel.
Oefening 2: Meervoud en bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden
2. Haar *kutyák* (honden) spelen in de tuin.
3. Onze *asztalok* (tafels) zijn groot.
4. De *autók* (auto’s) staan in de garage.
5. De *házak* (huizen) zijn oud.
6. Zijn *újságok* (kranten) zijn nieuw.
7. De *virágok* (bloemen) bloeien in de lente.
8. Mijn *barátok* (vrienden) komen vanavond.
9. De *telefonok* (telefoons) zijn kapot.
10. De *macskák* (katten) slapen op het bed.