Oefening 1: Zelfstandige naamwoorden in Chinese zinnen
2. De *学校* is groot en modern. (Hint: dit betekent “school” in het Chinees)
3. Mijn *老师* helpt me met Chinees leren. (Hint: dit woord betekent “leraar”)
4. Zij drinkt graag *茶* in de ochtend. (Hint: dit is een populaire warme drank, “thee”)
5. In de *房子* wonen vier mensen. (Hint: dit betekent “huis”)
6. De *书* ligt op tafel. (Hint: dit is iets waar je in leest, “boek”)
7. Hij rijdt een nieuwe *车*. (Hint: dit is een vervoermiddel, “auto”)
8. De *猫* slaapt op de bank. (Hint: dit is een huisdier, “kat”)
9. Wij eten rijst en *面条* bij het avondeten. (Hint: dit zijn lange, dunne Chinese noedels)
10. Mijn *朋友* komt morgen op bezoek. (Hint: dit betekent “vriend”)
Oefening 2: Zelfstandige naamwoorden in context met betekenis
2. Ik heb een mooie *花* in de tuin geplant. (Hint: dit is een plant met kleuren, “bloem”)
3. De *天气* is vandaag zonnig en warm. (Hint: dit betekent “weer”)
4. Mijn *手机* is kapot gegaan. (Hint: dit is een apparaat om te bellen, “mobiele telefoon”)
5. Zij leest een interessant *故事*. (Hint: dit betekent “verhaal”)
6. De *城市* is druk en vol mensen. (Hint: dit betekent “stad”)
7. Hij koopt verse *水果* op de markt. (Hint: dit betekent “fruit”)
8. Het *饭店* serveert lekker eten. (Hint: dit is een plek waar je kunt eten, “restaurant”)
9. De *孩子* spelen in het park. (Hint: dit betekent “kinderen”)
10. Mijn *家* is warm en gezellig. (Hint: dit betekent “thuis” of “gezin”)