Oefening 1: Enkelvoudige zelfstandige naamwoorden invullen
2. Zij draagt een mooie *gül* in haar haar. (Hint: ‘bloem’ in het Azerbeidzjaans)
3. De *uşaq* speelt in de tuin. (Hint: ‘kind’ in het Azerbeidzjaans)
4. Hij leest de *qələm* aandachtig. (Hint: ‘pen’ in het Azerbeidzjaans)
5. Wij kopen een nieuwe *stol* voor de kamer. (Hint: ‘stoel’ in het Azerbeidzjaans)
6. De *ev* is groot en wit. (Hint: ‘huis’ in het Azerbeidzjaans)
7. Mijn *qardaş* woont in Baku. (Hint: ‘broer’ in het Azerbeidzjaans)
8. De *dost* helpt mij altijd. (Hint: ‘vriend’ in het Azerbeidzjaans)
9. Zij eet een verse *alma*. (Hint: ‘appel’ in het Azerbeidzjaans)
10. De *saat* hangt aan de muur. (Hint: ‘klok’ in het Azerbeidzjaans)
Oefening 2: Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden oefenen
2. In de tuin staan kleurrijke *güllər*. (Hint: meervoud van ‘bloem’)
3. Alle *uşaqlar* spelen samen. (Hint: meervoud van ‘kind’)
4. De schrijver heeft veel *qələmlər*. (Hint: meervoud van ‘pen’)
5. We hebben nieuwe *stollar* gekocht. (Hint: meervoud van ‘stoel’)
6. In het dorp staan oude *evlər*. (Hint: meervoud van ‘huis’)
7. Mijn *qardaşlar* wonen in verschillende steden. (Hint: meervoud van ‘broer’)
8. Zij nodigt haar *dostlar* uit voor het feest. (Hint: meervoud van ‘vriend’)
9. Op de tafel liggen veel *almalar*. (Hint: meervoud van ‘appel’)
10. De *saatlar* tikken luid in de kamer. (Hint: meervoud van ‘klok’)