Oefening 1: Tegenwoordige tijd werkwoorden in Hindi
2. Jij *padhte* Hindi op school. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘leren’ voor een mannelijke tweede persoon)
3. Zij *chalti* naar de markt. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘lopen’ voor een vrouwelijke derde persoon)
4. Wij *khate* graag fruit. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘eten’ voor een mannelijke meervoud)
5. Jullie *karte* sport in het park. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘doen’ voor een meervoudige tweede persoon)
6. Hij *likhta* een brief. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘schrijven’ voor een mannelijke derde persoon)
7. Zij *padhti* boeken in de bibliotheek. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘lezen’ voor een vrouwelijke derde persoon)
8. Ik *sunta* muziek elke avond. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘luisteren’ voor een mannelijke spreker)
9. Jij *bolte* Hindi heel goed. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘spreken’ voor een mannelijke tweede persoon)
10. Wij *karte* schoonmaken in huis. (Hint: Tegenwoordige tijd van ‘doen’ voor een meervoudige groep met mannelijke vorm)
Oefening 2: Verleden tijd werkwoorden in Hindi
2. Jij *padhya* Hindi vorige week. (Hint: Verleden tijd van ‘leren’ voor een mannelijke tweede persoon)
3. Zij *chali* naar de markt vanochtend. (Hint: Verleden tijd van ‘lopen’ voor een vrouwelijke derde persoon)
4. Wij *khaye* fruit gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘eten’ voor een mannelijke meervoud)
5. Jullie *kiye* sport vorige zaterdag. (Hint: Verleden tijd van ‘doen’ voor een meervoudige tweede persoon)
6. Hij *likha* een brief vorige maand. (Hint: Verleden tijd van ‘schrijven’ voor een mannelijke derde persoon)
7. Zij *padhi* boeken in de bibliotheek. (Hint: Verleden tijd van ‘lezen’ voor een vrouwelijke derde persoon)
8. Ik *suna* muziek gisterenavond. (Hint: Verleden tijd van ‘luisteren’ voor een mannelijke spreker)
9. Jij *bola* Hindi heel goed toen. (Hint: Verleden tijd van ‘spreken’ voor een mannelijke tweede persoon)
10. Wij *kiye* schoonmaken in huis gisteren. (Hint: Verleden tijd van ‘doen’ voor een mannelijke meervoudige groep)