1. My friends *sa}me* pozdravili. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” in het meervoud.)
2. Ty *sa}me* umývaš každé ráno. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “jij” enkelvoud.)
3. My *sa}me* smejeme na vtipe. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “wij”.)
4. Oni *sa}me* pripravujú na skúšku. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” meervoud.)
5. Vy *sa}me* rozprávate po slovensky. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “jullie”.)
6. On *sa}me* pozerá do zrkadla. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “hij”.)
7. Ona *sa}me* oblieka rýchlo. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” enkelvoud vrouwelijk.)
8. Deti *sa}me* hrajú v parku. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” meervoud, kinderen.)
9. Ja *sa}me* učím slovenčinu každý deň. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “ik”.)
10. My *sa}me* stretávame každý týždeň. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “wij”.)

1. Ty a ja *sa}se* rozumieme dobre. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “jij en ik”.)
2. My dvaja *sa}se* poznáme už dlho. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “wij twee”.)
3. Oni *sa}se* často stretávajú na káve. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” meervoud.)
4. Vy a oni *sa}se* rozprávate po telefóne. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “jullie en zij”.)
5. Deti *sa}se* navzájom pomáhajú. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” meervoud, kinderen.)
6. On a ona *sa}se* milujú. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “hij en zij”.)
7. My a vy *sa}se* vidíme zajtra. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “wij en jullie”.)
8. Ty *sa}se* obliekaš rýchlo. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “jij” enkelvoud.)
9. Oni *sa}se* navzájom počúvajú. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “zij” meervoud.)
10. Ja *sa}se* učím slovíčka každý deň. (Hint: Gebruik het wederkerig voornaamwoord voor “ik”.)