Oefening 1: Vragende zinnen met vraagwoorden in het Tamil
2. Wat eet hij voor ontbijt? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “wat” (*என்ன*).
3. Waar ga jij naartoe? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “waar” (*எங்கே*).
4. Wanneer begint de les? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “wanneer” (*எப்போது*).
5. Waarom huilt zij? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “waarom” (*ஏன்*).
6. Hoeveel kost deze tas? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “hoeveel” (*எவ்வளவு*).
7. Welke kleur vind je mooi? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “welke” (*எது*).
8. Met wie praat hij? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “met wie” (*யாருடன்*).
9. Hoe heet jij? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “hoe” in een naamvraag (*எப்படி*).
10. Van wie is dit boek? Gebruik het Tamil-vraagwoord voor “van wie” (*யாருடைய*).
Oefening 2: Vragende zinnen met werkwoordsvormen in het Tamil
2. Heeft hij het boek gelezen? Gebruik de verleden tijd van “lezen” in een vraag (*படித்ததா*).
3. Werk jij vandaag thuis? Gebruik de tegenwoordige tijd van “werken” in een vraag (*வேலை செய்கிறாயா*).
4. Gaat zij naar de markt? Gebruik de juiste werkwoordsvorm van “gaan” (*செல்லுகிறாளா*).
5. Hebben jullie gegeten? Gebruik de verleden tijd van “eten” in een vraag (*சாப்பிட்டீர்களா*).
6. Speelt hij cricket? Gebruik de tegenwoordige tijd van “spelen” in een vraag (*விளையாடுகிறானா*).
7. Zal ik jou bellen? Gebruik de toekomstige tijd van “bellen” in een vraag (*சொல்லுவேனா*).
8. Woont hij hier? Gebruik de juiste werkwoordsvorm van “wonen” (*வசிக்கிறானா*).
9. Heeft zij de brief gestuurd? Gebruik de verleden tijd van “sturen” in een vraag (*அனுப்பியதா*).
10. Begrijp jij de les? Gebruik de juiste werkwoordsvorm van “begrijpen” (*புரிகிறதா*).