Oefening 1: Vragende zinnen met vraagwoorden
2. *Wapi* unaenda sasa? (Waar ga je nu heen?)
3. *Lini* utamaliza kazi? (Wanneer maak je het werk af?)
4. *Kwa nini* hujakuja shuleni jana? (Waarom ben je gisteren niet naar school gekomen?)
5. *Nini* unataka kula chakula cha mchana? (Wat wil je eten als lunch?)
6. *Je* unajua kusema Kiswahili? (Weet je hoe je Swahili moet spreken?)
7. *Vipi* unahisi leo? (Hoe voel je je vandaag?)
8. *Nani* alikuambia habari hizo? (Wie heeft je dat nieuws verteld?)
9. *Wapi* watoto wanacheza? (Waar spelen de kinderen?)
10. *Lini* tutakutana kesho? (Wanneer ontmoeten we elkaar morgen?)
Oefening 2: Vragende zinnen met werkwoord en onderwerp
2. *Anakula* chakula sasa? (Is hij/zij nu aan het eten?)
3. *Tunakwenda* sokoni leo? (Gaan wij vandaag naar de markt?)
4. *Unafanya* kazi wapi? (Waar werk jij?)
5. *Mwalimu anafundisha* darasani? (Geeft de leraar les in de klas?)
6. *Watoto wanacheza* nje? (Spelen de kinderen buiten?)
7. *Unasoma* gazeti kila siku? (Lees jij elke dag de krant?)
8. *Anakunywa* maji? (Drinkt hij/zij water?)
9. *Tunapika* chakula cha jioni? (Koken wij het avondeten?)
10. *Unafanya* mazoezi kila asubuhi? (Doe jij elke ochtend aan lichaamsbeweging?)