Oefening 1: Vraagwoorden in Kannada
2. ನೀವು *ಎಲ್ಲಿ* ಇದ್ದೀರಾ? (Waar ben jij?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waar’.
3. ಅವನು *ಎಷ್ಟು* ಹಣ ತಂದಿದ್ದಾನೆ? (Hoeveel geld heeft hij gebracht?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘hoeveel’.
4. ನೀವು *ಏಕೆ* ಬರುವುದಿಲ್ಲ? (Waarom kom je niet?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waarom’.
5. ಅವರು *ಯಾವುದು* ಆಯ್ಕೆ ಮಾಡಿದರು? (Welke hebben zij gekozen?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘welke’.
6. ನಿನ್ನೆ *ಎಲ್ಲಿ* ನೀವು ಊಟ ಮಾಡಿದ್ದೀರಿ? (Waar heb je gisteren gegeten?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waar’.
7. ಅವಳು *ಯಾವಾಗ* ಮನೆಗೆ ಬರುತ್ತಾಳೆ? (Wanneer komt zij thuis?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wanneer’.
8. ನೀವು *ಏನು* ನೋಡುತ್ತಿದ್ದೀರಿ? (Wat ben je aan het kijken?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wat’.
9. ನೀವು *ಯಾಕೆ* ಹೊತ್ತು ಮಾಡುತ್ತಿದ್ದೀರಿ? (Waarom ben je bezig?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘waarom’.
10. ಅವರು *ಹೆಚ್ಚು* ಏನು ಬೇಕು? (Wat willen zij meer?) Hint: Gebruik het vraagwoord voor ‘wat meer’.
Oefening 2: Vragende werkwoordsvormen in Kannada
2. ಅವನು *ತಿನ್ನುತ್ತಾನಾ*? (Eet hij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘eten’.
3. ಅವಳು *ಮಾಡುತ್ತಾಳೆ*? (Doet zij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘doen’.
4. ನಾವು *ಹೋಗುತ್ತೇವಾ*? (Gaan wij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘gaan’.
5. ನೀವು *ಮಾತನಾಡುತ್ತೀರಾ*? (Spreek jij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘spreken’.
6. ಅವರು *ಕೇಳುತ್ತಾರಾ*? (Luisteren zij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘luisteren’.
7. ನಾನು *ಬರುತ್ತೇನೆ*? (Kom ik?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘komen’ in eerste persoon.
8. ಅವನು *ನಡೀತಾನಾ*? (Wandelt hij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘wandelen’.
9. ನೀವು *ಸಹಾಯ ಮಾಡುತ್ತೀರಾ*? (Help jij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘helpen’.
10. ಅವರು *ಕೂರ್ತಾರಾ*? (Zitten zij?) Hint: Gebruik de vragende vorm van het werkwoord ‘zitten’.