1. *Beth* wyt ti’n wneud heddiw? (Hint: Gebruik het vraagwoord voor “wat”)
2. *Beth* mae hi’n hoffi fwyta? (Hint: Vraag naar “wat” iemand leuk vindt om te eten)
3. *Beth* yw dy enw di? (Hint: Vraag naar iemands naam met “wat”)
4. *Beth* fyddwn ni’n ei wneud yfory? (Hint: Vraag wat we morgen gaan doen)
5. *Beth* mae’r plant yn chwarae? (Hint: Vraag wat de kinderen aan het spelen zijn)
6. *Beth* yw’r amser? (Hint: Vraag wat de tijd is)
7. *Beth* wyt ti eisiau? (Hint: Vraag wat iemand wil)
8. *Beth* yw dy hoff liw di? (Hint: Vraag wat iemands favoriete kleur is)
9. *Beth* sy’n digwydd yma? (Hint: Vraag wat er hier gebeurt)
10. *Beth* yw’r bwyd gorau? (Hint: Vraag wat het beste eten is)

1. *Pwy* wyt ti? (Hint: Vraag met “wie” naar iemands identiteit)
2. *Ble* wyt ti’n byw? (Hint: Vraag met “waar” waar iemand woont)
3. *Pwy* sydd gyda thi? (Hint: Vraag wie er bij jou is)
4. *Ble* mae’r ysgol? (Hint: Vraag waar de school is)
5. *Pwy* yw dy ffrind gorau? (Hint: Vraag wie iemands beste vriend is)
6. *Ble* wyt ti’n mynd? (Hint: Vraag waar iemand naartoe gaat)
7. *Pwy* wnaeth y gwaith cartref? (Hint: Vraag wie het huiswerk heeft gemaakt)
8. *Ble* mae’r llyfr? (Hint: Vraag waar het boek is)
9. *Pwy* sy’n chwarae’r gêm? (Hint: Vraag wie het spel speelt)
10. *Ble* wyt ti’n mynd ar y penwythnos? (Hint: Vraag waar iemand naartoe gaat in het weekend)