Vragende zinnen met ‘Ki’ (Wie)
2. *Ki* az, aki a telefonban beszél? (Wie is dat die aan de telefoon praat?)
3. *Ki* tanít meg magyarul? (Wie leert jou Hongaars?)
4. *Ki* segít neked a háziban? (Wie helpt jou met het huiswerk?)
5. *Ki* a te legjobb barátod? (Wie is jouw beste vriend?)
6. *Ki* hívott fel reggel? (Wie heeft je vanmorgen gebeld?)
7. *Ki* szeretne kávét inni? (Wie wil koffie drinken?)
8. *Ki* írta ezt a levelet? (Wie heeft deze brief geschreven?)
9. *Ki* vár rád az iskolában? (Wie wacht op jou op school?)
10. *Ki* nyerte meg a versenyt? (Wie heeft de wedstrijd gewonnen?)
Vragende zinnen met ‘Miért’ en ‘Hol’ (Waarom en Waar)
2. *Hol* van a könyv, amit kerestél? (Waar is het boek dat je zocht?)
3. *Miért* nem jöttél tegnap? (Waarom ben je gisteren niet gekomen?)
4. *Hol* lakik a barátod? (Waar woont jouw vriend?)
5. *Miért* sírsz? (Waarom huil je?)
6. *Hol* találkozunk este? (Waar spreken we vanavond af?)
7. *Miért* nem eszel semmit? (Waarom eet je niets?)
8. *Hol* dolgozik az apád? (Waar werkt jouw vader?)
9. *Miért* tanulsz magyarul? (Waarom leer je Hongaars?)
10. *Hol* van a legközelebbi bolt? (Waar is de dichtstbijzijnde winkel?)