1. *کون* کتاب پڑھ رہا ہے؟ (Wie leest het boek?) Hint: Gebruik het vragende voornaamwoord voor personen.
2. *کیا* تم نے کھانا کھایا؟ (Wat heb je gegeten?) Hint: Gebruik het vragende voornaamwoord voor dingen of activiteiten.
3. *کون* اس گھر میں رہتا ہے؟ (Wie woont in dit huis?) Hint: Vraag naar een persoon.
4. *کیا* تم کل اسکول جاؤ گے؟ (Wat ga je morgen doen?) Hint: Vraag naar een ding of activiteit.
5. *کون* تمہارا دوست ہے؟ (Wie is jouw vriend?) Hint: Vraag naar een persoon.
6. *کیا* تم نے میرا خط دیکھا؟ (Wat heb je gezien?) Hint: Vraag naar een ding.
7. *کون* تمہیں فون کر رہا ہے؟ (Wie belt jou?) Hint: Vraag naar een persoon.
8. *کیا* تم نے فلم دیکھی؟ (Welke film heb je gezien?) Hint: Vraag naar een ding of activiteit.
9. *کون* تمہارے ساتھ آیا تھا؟ (Wie kwam met jou mee?) Hint: Vraag naar een persoon.
10. *کیا* یہ چیز تمہاری ہے؟ (Wat is dit?) Hint: Vraag naar een ding.

1. *کہاں* تم جا رہے ہو؟ (Waar ga je naartoe?) Hint: Vraag naar een plaats.
2. *کب* تم نے کام ختم کیا؟ (Wanneer heb je het werk afgemaakt?) Hint: Vraag naar een tijd.
3. *کیوں* تم نے یہ کام کیا؟ (Waarom heb je dit gedaan?) Hint: Vraag naar een reden.
4. *کہاں* تم نے کتاب رکھی ہے؟ (Waar heb je het boek neergelegd?) Hint: Vraag naar een plaats.
5. *کب* تم نے اس سے ملاقات کی؟ (Wanneer heb je hem/haar ontmoet?) Hint: Vraag naar een tijd.
6. *کیوں* تم اتنے اداس ہو؟ (Waarom ben je zo verdrietig?) Hint: Vraag naar een reden.
7. *کہاں* میرا موبائل ہے؟ (Waar is mijn mobiel?) Hint: Vraag naar een plaats.
8. *کب* ہم ملیں گے؟ (Wanneer zullen we elkaar ontmoeten?) Hint: Vraag naar een tijd.
9. *کیوں* وہ اسکول نہیں گیا؟ (Waarom is hij niet naar school gegaan?) Hint: Vraag naar een reden.
10. *کہاں* تم نے یہ تصویر لی؟ (Waar heb je deze foto genomen?) Hint: Vraag naar een plaats.