Oefening 1: Vragende voornaamwoorden voor personen
2. *Čiji* je ovo auto? (Van wie is deze auto?)
3. *Kome* si poslao pismo? (Aan wie heb je de brief gestuurd?)
4. *Koga* si video jučer? (Wie heb je gisteren gezien?)
5. *S kim* ideš u bioskop? (Met wie ga je naar de bioscoop?)
6. *Koji* je tvoj omiljeni glumac? (Wie is jouw favoriete acteur?)
7. *Čijeg* psa si našao? (Van wie heb je een hond gevonden?)
8. *Kome* pripada ova knjiga? (Aan wie behoort dit boek toe?)
9. *Koga* treba da pozovemo? (Wie moeten we uitnodigen?)
10. *Sa kim* si razgovarao na telefon? (Met wie heb je aan de telefoon gesproken?)
Oefening 2: Vragende voornaamwoorden voor dingen en plaatsen
2. *Gde* si ostavio ključeve? (Waar heb je de sleutels gelaten?)
3. *Kuda* ide ova ulica? (Waarheen gaat deze straat?)
4. *Kad* počinje film? (Wanneer begint de film?)
5. *Kako* se zove ova pesma? (Hoe heet dit liedje?)
6. *Zašto* kasniš na čas? (Waarom ben je te laat voor de les?)
7. *Čega* se plašiš? (Waarvoor ben je bang?)
8. *Koliko* košta ova knjiga? (Hoeveel kost dit boek?)
9. *Odakle* dolaziš? (Waar kom je vandaan?)
10. *Kad* ćemo ići na izlet? (Wanneer gaan we op excursie?)