Oefening 1: Vragende voornaamwoorden voor personen en dingen
2. *什么* is dat? (Hint: Gebruik het vragende voornaamwoord voor ‘wat’.)
3. *谁* belt aan de deur? (Hint: Vraag naar een persoon die iets doet.)
4. *什么* kleur vind je mooi? (Hint: Vraag naar een ding of concept.)
5. *谁* woont hier? (Hint: Vraag naar een persoon die ergens woont.)
6. *什么* eten lust je? (Hint: Vraag naar een ding, in dit geval voedsel.)
7. *谁* helpt jou met huiswerk? (Hint: Vraag naar een persoon die helpt.)
8. *什么* is jouw favoriete boek? (Hint: Vraag naar een ding, een object.)
9. *谁* spreekt Chinees? (Hint: Vraag naar een persoon die iets kan.)
10. *什么* betekent dit woord? (Hint: Vraag naar de betekenis van iets.)
Oefening 2: Vragende voornaamwoorden voor plaats, tijd en reden
2. *什么时候* begint de les? (Hint: Gebruik het vragende voornaamwoord voor ‘wanneer’.)
3. *为什么* ben je laat? (Hint: Gebruik het vragende voornaamwoord voor ‘waarom’.)
4. *哪里* is de supermarkt? (Hint: Vraag naar een plaats.)
5. *什么时候* kom je terug? (Hint: Vraag naar tijd.)
6. *为什么* studeer je Chinees? (Hint: Vraag naar een reden of oorzaak.)
7. *哪里* woont jouw vriend? (Hint: Vraag naar een plaats waar iemand woont.)
8. *什么时候* is jouw verjaardag? (Hint: Vraag naar een datum of tijd.)
9. *为什么* is het zo druk hier? (Hint: Vraag naar een reden.)
10. *哪里* kan ik een taxi vinden? (Hint: Vraag naar een locatie.)