Oefening 1: Vragende bijwoorden over tijd en plaats
2. Gdje si ti? Ti si *ovdje*. (Hint: Vraagwoord voor ‘waar’ in een vraag)
3. *Kada* počinje film? (Hint: Vraagwoord voor ‘wanneer’)
4. On ne zna *gdje* je ključeve ostavio. (Hint: Vraagwoord voor ‘waar’)
5. *Kada* ćeš na posao? (Hint: Vraagwoord voor ‘wanneer’)
6. Ti si rekao *gdje* ćeš ići na odmor? (Hint: Vraagwoord voor ‘waar’)
7. *Kada* se sastanak završava? (Hint: Vraagwoord voor ‘wanneer’)
8. Ne znam *gdje* da stavim torbu. (Hint: Vraagwoord voor ‘waar’)
9. *Kada* si zadnji put vidio Marka? (Hint: Vraagwoord voor ‘wanneer’)
10. On pita *gdje* je najbliža prodavnica. (Hint: Vraagwoord voor ‘waar’)
Oefening 2: Vragende bijwoorden over reden, wijze en hoeveelheid
2. Kako se zove tvoj prijatelj? *Kako* vraagt naar de wijze of manier.
3. Koliko košta ta knjiga? *Koliko* vraagt naar de hoeveelheid of prijs.
4. *Zašto* ne dolaziš na sastanak? (Hint: Vraagwoord voor ‘waarom’)
5. On ne zna *kako* riješiti ovaj problem. (Hint: Vraagwoord voor ‘hoe’)
6. *Koliko* dana traje tvoj odmor? (Hint: Vraagwoord voor ‘hoeveel’)
7. Možeš li mi reći *zašto* kasniš? (Hint: Vraagwoord voor ‘waarom’)
8. Ti znaš *kako* napraviti kolač? (Hint: Vraagwoord voor ‘hoe’)
9. *Koliko* osoba dolazi na zabavu? (Hint: Vraagwoord voor ‘hoeveel’)
10. Ne razumijem *zašto* si ljut. (Hint: Vraagwoord voor ‘waarom’)