Oefening 1: Gebruik van vragende bijvoeglijke naamwoorden in vragen
2. Wat voor *soort* fruit eet jij graag? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar soort vraagt)
3. Welke *grote* man staat daar? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar grootte vraagt)
4. Wat voor *soort* muziek luister je? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar type vraagt)
5. Welke *kleur* heeft jouw auto? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar kleur vraagt)
6. Wat voor *soort* film wil je zien? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar soort vraagt)
7. Welke *grote* boom groeit in de tuin? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar grootte vraagt)
8. Wat voor *soort* kleding draag jij? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar soort vraagt)
9. Welke *kleur* vind jij mooi? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar kleur vraagt)
10. Wat voor *soort* huis wil je bouwen? (Vragend bijvoeglijk naamwoord dat naar type vraagt)
Oefening 2: Vragende bijvoeglijke naamwoorden in samengestelde zinnen
2. Kun jij aangeven wat voor *soort* eten we nodig hebben? (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een vraag)
3. We moeten beslissen welke *grote* kamer we gaan gebruiken. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een keuze)
4. Vertel me wat voor *soort* boeken je leest. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een verzoek)
5. Hij vraagt welke *kleur* het nieuwe shirt moet krijgen. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een indirecte vraag)
6. Ze weet niet wat voor *soort* muziek haar vrienden leuk vinden. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een bijzin)
7. Kun jij kiezen welke *grote* tafel we moeten kopen? (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een keuze)
8. Ik vraag me af wat voor *soort* tuin zij wil maken. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een vraag)
9. We moeten weten welke *kleur* het beste past bij de kamer. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een keuze)
10. Hij wil weten wat voor *soort* cursus geschikt is. (Vragend bijvoeglijk naamwoord in een vraag)