1. *Welke* man spreekt Grieks? (Hint: Gebruik het vragende bijvoeglijk naamwoord voor een mannelijk enkelvoud in de nominatief)
2. *Welke* vrouw leest het boek? (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
3. *Welke* kinderen spelen buiten? (Hint: Meervoud, nominatief)
4. *Welk* huis is van jou? (Hint: Onzijdig enkelvoud, nominatief)
5. *Welke* taal leer jij? (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief)
6. *Welke* boeken liggen op tafel? (Hint: Meervoud, nominatief)
7. *Welk* dier maakt dat geluid? (Hint: Onzijdig enkelvoud, nominatief)
8. *Welke* student is vandaag afwezig? (Hint: Mannelijk enkelvoud, nominatief)
9. *Welke* bloemen zijn mooi? (Hint: Meervoud, nominatief)
10. *Welke* appel wil je? (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, nominatief)

1. Ik zie *welke* man in het park. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief)
2. Jij zoekt *welke* vrouw in de bibliotheek. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
3. Zij nodigen *welke* kinderen uit voor het feest. (Hint: Meervoud, accusatief)
4. Wij kopen *welk* huis aan de rivier. (Hint: Onzijdig enkelvoud, accusatief)
5. Jij kent *welke* taal goed? (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief)
6. Hij leest *welke* boeken in de klas. (Hint: Meervoud, accusatief)
7. De boer ziet *welk* dier in de wei. (Hint: Onzijdig enkelvoud, accusatief)
8. Jullie helpen *welke* student met huiswerk. (Hint: Mannelijk enkelvoud, accusatief)
9. Zij plukken *welke* bloemen in de tuin. (Hint: Meervoud, accusatief)
10. Ik eet *welke* appel graag. (Hint: Vrouwelijk enkelvoud, accusatief)